De eerzame Chirurgijn

19-12-2024

Ons stadje had nog echte stadswallen. Helemaal rondom. Met op elke kromming zo'n vestingachtig bouwsel, waar vanaf je makkelijker met pek en hete olie kon gooien op spanjolen, fransozen, schobbejakken en ander toenmalig gespuis. En ook schieten natuurlijk. Aanvankelijk met kruisbogen en later met van die grote, ronde kogels. Alleen toen de Germanen kwamen, hielp dat niet meer.

Na de oorlog woonden we daar. In een heel groot huis met wel vijftien kamers, zolders en kelders. 't Was ook een heel oùd huis met van die dikke, altijd vochtige en soms naar salpeter riekende muren. Ergens uit zestienhonderd zoveel. Het zal u dus niet verbazen dat ik al heel jong gewend raakte aan rammelende ketenen, ijle kreten en van die ijskoude luchtstromen. Oók tijdens een zomerse hittegolf. In mijn jeugd waren geestverschijningen en andere spooksels aan de orde van de nacht. Dus blijken van cynisme en ander ongeloof zijn totaal niet aan mij besteed. Ik weet wel beter!

Nu wil het geval dat de eerste eigenaar van ons huis toevallig ook stadschirurgijn moet zijn geweest. Een soort van gezondheidsambtenaar in gemeentelijke dienst zogezegd. Maar dan zonder keuringsbevoegdheid voor de ZW of de WAO. Meer als preventie tegen epidemieën. Zijn kleindochter is een halve eeuw later op de brandstapel geëindigd. Als heks. Maar dat is een heel ander verhaal.

Hoe ik dat weet van die chirurgijn? Heel simpel: hij heeft 't me zelf verteld. Ver na middernacht, placht hij namelijk uit een soort ingeroeste gewoonte via de keldermuur en de trap naar zijn magistrale bereidingsruimte te komen. Maar dat was toevallig wèl mijn kamer. En zodoende...

De eerste keer ben ik behoorlijk van hem geschrokken. Laten we wel zijn: ik was misschien net 13 of 14 en daar komt me ineens zo'n Middeleeuwer door de dichte deur. En die begint, overduidelijk hoorbaar, in voor mij onzichtbare potten, kolven en retorten allerlei brouwsels te bereiden. Onderwijl van die sombere spreuken mompelend. Soms afgewisseld met een grondige verwensing als hij zich de knokige tengels brandde. Of zodra er weer iets niet lukte. Toch klonk dat desondanks wel aardig eigenlijk want ze waren nogal breedsprakig in die tijd. Een knetterend korte, doch daardoor juist zo efficiënte, zielekreet was er toen nog niet bij! Maar ach, hij had tenslotte alle tijd van het hiernamaals en ik heb ook veel van hem geleerd... Ik zie hem trouwens nog wel eens, maar lang zo vaak niet meer als vroeger.

Nu was hij anno 1952 al wat verstrooid en daardoor had hij mijn aanwezigheid die eerste keer niet eens opgemerkt. Toen mijn hartslag weer onder controle was en ik besloten had dat dit een droom moest zijn, vroeg ik hem beleefd naar de aard van zijn bezigheden. Want ik ben netjes opgevoed.

U hebt een spook nog nooit zó zien schrikken! Hij stootte zijn doorluchtige kop aan zo'n oermassieve eikenhouten plafondbalk. En zijn glaswerk vloog, wèl hoorbaar maar nìet zichtbaar, uit elkaar spattend in 't rond. Dus als het om schrikken te doen was, stond het meteen al één tegen één.

"Verdwijn naar je kamer, gij onvolwassen snotaap", schreeuwde hij ijl en echoïg. Met zo'n klank alsof de volumeknop van z'n His Masters Voice draaitafel veel te ver was teruggedraaid. Met een beetje galm erbij. Bovendien stak hij zijn uitgestrekte arm dwars door m'n schooltas en dat voegde weinig toe aan z'n uitgerafeld gezag.

"Dit is míjn kamer", droomde ik hardop en bleef lekker in m'n bed liggen. De arm viel terug langs z'n ijle verschijning en hij zeeg moedeloos neer op mijn stapel meccanodozen, die dat makkelijk konden hebben, want hij bleek gewichtloos.

"Ik heb 't niet meer", klaagde hij. "De fut is er uit, m'n pijp is naar Maarten en de sjeu is er ook af. Vroeger was iedereen bang voor een beetje spook. Maar sedert de stoommachine blijven zelfs pubers lekker rustig in hun bed liggen."

"Probeer 't eens in Engeland", suggereerde ik. "Daar schijnen geestverschijningen zelfs nog wel in 't parlement te zitten. In Den Haag trouwens ook, volgens m'n vader."

"Ach wat, welk verstandig spook gaat er nu in de politiek? Dat kan je mooi je kop kosten. Kijk maar naar mij." En heel luchtigjes tilde hij zich het hoofd enkele decimeters van de romp. Ik geef toe: dat benam me toch wel even de adem. Hem ook waarschijnlijk, want hij zette z'n knopvormig uiteinde snel terug waar 't hoorde.

"Dit is het resultaat van een goed betaald, doch kort dienstverband", legde hij uit. Ik was hier nog geen vijf jaar stadschirurgijn en jawel: een epidemie. In die tijd stond je nog met je leven borg voor de volksgezondheid. Dus wat zei 't Stadsbestuur? "Koppie-af." En zodoende... Ik zoek me nu al vier eeuwen suf naar de juiste lijm.

Nu was er in ‘52 nog geen bisonkit, maar wèl haarlak. En daarvan had ik gehoord, dat het, tijdens een recessie bij Airbus en Boeïng, op de markt was gebracht door een fabriek van vliegtuiglijm. M'n zusjes waren gèk met dat spul.

"Probeer dit eens", stelde ik voor. Het resultaat was verbluffend. Alleen kon-ie z'n kop niet goed meer draaien. Maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben.

Kort geleden heb ik gehoord dat de meeste politici altijd en overal zo'n bus met zich meedragen in hun attachékoffertje. Zéker als ze op Vremdelingenzaken of Volksgezondheid zitten!

Zo tegen de Kerst komt mijn Chirurgijn altijd weer even langs. Bij voorkeur op een maanloze nacht. Mijn vrouw is ook al aan 'm gewend. Hij komt me dan ongevraagd provisie brengen van z'n handel in homeopatische tien-seconden-lijm, want hij is sindsdien aardig succesvol geweest in z'n magistrale lab.

Hij is een eerlijk spook, maar leefde gewoon te vroeg. Anders en was-ie vast een goede apotheker geworden!