De Tweede Week

23-01-2025

 GE-HÉÉÉFFF A-JJ-T… buldert de sergeant. Gehoorzaam schuift zijn nieuwe klas fillers de hakken tegen elkaar. We weten meteen wat hij nu gaat zeggen: “Dat leek nėrgens op. Dus… Pla-háá-ts Rrrust.”
 
We schuiven de rechter voet wat naar links. Dat heeft hij ons zelf geleerd. “Opnieuw en nu goed. Ge-héééfff A-JJ-T… We vragen ons af waarom hij dat zo raar moet roepen, maar weten best wat hij bedoelt. Min of meer synchroon tillen we onze rechter voet tot bijna kniehoogte op en bij a-ch-t zetten we die zo hard mogelijk weer terug naast de linker. Achttien paar hakken klikken tegelijk tegen elkaar. Twee een fractie te laat. KLIK… klak. 

De sergeant laat het zo. We zijn hier tenslotte nog maar twee weken. Dus voor nu is het goed genoeg. Dat wisten wij ook wel. Het is een spel. Dat we samen spelen. Een soort volksdans, maar dan in uniform. Met een soort van kameraadschappelijke bedoeling. 

Wij vinden 't best. Al snapt niet iedereen dat. Ik wilde in stilte, dat ze het mij op school ook zo makkelijk hadden gemaakt. De sergeant speelt BAAS en wij zijn z'n MALLOTEN. Hij heet zelfs Baas en is een aardige vent. 

We mogen hem wel. Maar exercitie geven is zijn wėrk. Voor ons is het een tijdverdrijf. Lang niet zo erg als velddienst. Daar hebben we allemaal de pest aan. Hij ook. Wij mogen dat laten merken. Hij niet. 

Maar als we niet doen wat hij zegt, wordt-ie nooit sergeant-majoor. Laat staan vaandrig of tweede luit. En hij moet toch nog minstens twintig jaar dienen. Wij niet. Wij mogen eind volgend jaar weer naar huis. Dus wie is hier nu echt in 't voordeel? Ons doorsnee intellect is iets te ver bovengemiddeld. We snappen dat.

Re-hechts– OMMM!! We proberen om zo synchroon mogelijk een kwartslag naar rechts te maken. Eén van ons dacht kennelijk aan wat anders of weet het verschil niet. Hij probeert z'n fout schielijk te herstellen. Dat komt hem op een meewarige blik te staan. En ons allemaal op het commando:
Herstélll de beweging. Ook goed. Maakt ons niks uit. Ook dat gaat straks van de velddienst af.
Elk nadeel hep se foordeel.

Als we dadelijk op het exercitieterrein staan zal Baas iemand van ons aanwijzen om het commanderen over te nemen. Het zal van diens populariteit afhangen of we goed, matig of slecht gehoorzamen. Het toppunt van ongestraft pesten is, dat de voorste vier een commando niet horen. En de hele klas zo tegen een muur laten lopen. Dan is het chaos. Daar houdt het leger niet van. We hebben dat ook nog niet gedaan. Tot nu toe. Maar het zou kunnen. Meestal doen we ons best. Om een kameraad niet af te vallen.

Exercitie is maar één van de manieren om ons de geheimen van het leger op te dringen. Het is niet vernederend bedoeld. Dat weet ik zeker. Koper poetsen ook niet. En dat we niet naar huis kunnen met laarzen waar de modder van de Ginkelse Hei nog duimendik op zit, dat snapt iedereen. 

Maar waarom je wordt geacht een soort van broekriem, in legertaal koppel geheten, wekelijks van een nieuwe laag legergroene smurrie te voorzien, is me zelfs zestig jaar later nog niet duidelijk. Dat spul heet blanco (spreek uit blenko). Vandaar het werkwoord blanco-ën. Ik blanco, jij blancoodt, hij …, wij blancoën, enzovoort. 

Van hetzelfde laken pak is 't met de legerversie van de schooltas. Liefdevol pukkeltje geheten. Dat ding zou in de jaren zeventig grote furore maken onder échte scholieren. En die gingen heus niet elke week met blanco in de weer.

Met ons uniform is het zo mogelijk nóg wat gekker gesteld. Het ontwerp dateert uit Wereldoorlog II. Zo'n pak heet battledress en is -speciaal voor onze opleiding- voorzien van ontelbare vouwen, die er niet alleen ingeperst waren, maar dat ook dienen te blijven. Altijd twee vouwen op acht centimeter van elkaar. Op je rug en op elke mouw. 

Ik droom er nog wel eens van. Twee vouwen parallel. Hoe verzin je dat? In elke broekspijp gewoon één. Godzijdank. Ik puzzelde namelijk uit hoe je dat persen snel netjes kon doen. En werd door m'n klasgenoten per direct bevorderd tot gildemeester vouwen-persen. Met één R… 

En dus vertrek ik één of twee keer per week naar plank en strijkijzer. Met een pak of tien. De stof zuigt vocht op als vloeipapier. Dus na regen kom ik voor tien uur niet verder dan zes of zo. 

Maar ik hoef me nooit één seconde druk te maken over mijn eigen PSU. Kom ik terug dan glimt alles me tegemoet. Zo gehaat is het strijkijzer. Tot op heden kan ik me niet voorstellen dat de Yankees in '44 nog gauw even hun vouwen stonden te persen voordat ze het Kanaal overstaken.

O ja, bijna het belangrijkste vergeten. Van onze karabijn dient elke vierkante millimeter met wapen-olie te zijn opgeschoond. Eén achtergebleven zandkorrel in de loop kan namelijk je dood betekenen. In een oorlog dan natuurlijk. 

Maar het ìs nog steeds oorlog, zo legde een jonge vaandrig ons wat later uit. De vrede met Duitsland is nog steeds niet getekend. En de Russen zijn nog véél gevaarlijker! Voor het geval dat ze echt komen, staat op desertie nog altijd de doodstraf…. 

We schrokken ons drie slagen in de rondte. Daar waren we toch niet voor gekomen?!
"Ma… maa… maar", stamelde rekruut Karelsen hakkelend, "ons land ként toch helemaal geen doodstraf?" 

"Het leger wel", ging de vaandrig onverbiddelijk verder, "stel je voor dat we met z'n allen hard weg zouden lopen als we de vijand zien. Dan hoefde er helemaal geen dienstplicht te zijn." 

Dat vonden wij helemaal geen slecht idee. Om heel andere redenen, denk ik. Want aan het eind van legertunnel gloort voor ons weer de burgermaatschappij. Dus, zo liet de vaandrig zich ontvallen, kun je er maar beter het beste van maken. Had hij ook gedaan. Deed hij nog steeds. Maar hij was liever met z'n klasgenoten naar de parate troepen gegaan. Dat leek ons ook veel leuker…

Het militaire gezag was mild in die tijd. Weinig fanatiekelingen. Trouwens, die is de Verbindingsdienst toch liever kwijt dan rijk. Teveel mogelijkheden om een apparaten de schuld te geven van een verbroken radioverbinding met de zandhazen (infanterie).

Bovendien dreef het leger in die jaren voor een groot deel op oud-Indiëgangers. Onderofficieren en "subalterne" officieren, die in 1946 naar Nederlands Indië waren gestuurd. Dat was daar bepaald geen pretje geweest. 

Bovendien grepen ze na terugkomst ook nog naast goede burgerbanen. Te oud voor. Ze maken er sindsdien het beste van en raden ons aan dat ook te doen. 

Dus trainen we ons suf, kankeren bij tijd en wijle als bootwerkers, worden voortreffelijk gevoed, krijgen voldoende zorgeloze slaap en voelen ons met de week fitter worden. 

Dat geven we natuurlijk niet toe, maar varen er intussen wel bij.  Het beetje discipline of wat daar bij Verbindingsdienst van over is, laten we ons ook goedschiks welgevallen.
Stel je voor dat de Russen écht komen.

Lichting 59/1 - Elias Beekmankazerne - Ede